legitimist
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: legitimist (hulp, bestand)
Woordafbreking
- le·gi·ti·mist
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanhanger van de leer dat de vorstelijke macht een eigen recht is’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- afgeleid van legitiem met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legitimist | legitimisten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (politiek) (filosofie) aanhanger van de leer dat de vorstelijke waardigheid en macht een eigen recht is (onafhankelijk van de volkswil)
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord legitimist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "legitimist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ legitimist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).