legitimist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·gi·ti·mist
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanhanger van de leer dat de vorstelijke macht een eigen recht is’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
  • afgeleid van legitiem met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord legitimist legitimisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

legitimist m [3]

  1. (politiek) (filosofie) aanhanger van de leer dat de vorstelijke waardigheid en macht een eigen recht is (onafhankelijk van de volkswil)


Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen