leger

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leger legers
verkleinwoord legertje legertjes

Zelfstandig naamwoord

het legero

  1. (militair) een militaire strijdmacht
    • Het leger trok van Spanje naar Nederland. 
  2. een ondiep kuiltje in het veld of onder begroeiing waar een haas, vos of hert in ligt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

leger

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van leeg

Werkwoord

vervoeging van
legeren

leger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legeren
    • Ik leger. 
  2. gebiedende wijs van legeren
    • Leger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legeren
    • Leger je? 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ger
Naar frequentie 3288

Zelfstandig naamwoord

leger

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van lege


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ger

Zelfstandig naamwoord

leger

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van lege