legaat
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- le·gaat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezant’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van het Latijnse lēgātus of lēgātum met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legaat | legaten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
legaat [2]
- m officier bij de oude Romeinen
- m pauselijk gezant [3]
- o testamentaire beschikking waarbij de erflater aan een persoon bepaalde goederen nalaat [4]
- o de goederen in die beschikking genoemd [5]
Hyponiemen
- [3-4] sublegaat
Vertalingen
1-2. Romeinse officier of pauselijk gezant
3. testamentaire beschikking
Gangbaarheid
- Het woord legaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "legaat" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "legaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gezant legaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ testament legaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be