legaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·gaat
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gezant’ voor het eerst aangetroffen in 1240.[1]
  • [1-2] Leenwoord uit Frans légat, ontleend aan Latijn lēgātus m.
  • In de betekenis van ‘erflating’ voor het eerst aangetroffen in de 15de eeuw.[2]
  • [3-4] Middelnederlands legaet, leenwoord uit Latijn lēgātum o.
enkelvoud meervoud
naamwoord legaat legaten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

legaat [3]

  1. m officier bij de oude Romeinen
  2. m pauselijk gezant[4]
  3. o testamentaire beschikking waarbij de erflater aan een persoon bepaalde goederen nalaat[2]
  4. o de goederen in die beschikking genoemd [5]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen