leemte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leem·te
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tekort’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
  • afgeleid van lam met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord leemte leemten
leemtes
verkleinwoord leemtetje leemtetjes

Zelfstandig naamwoord

leemte v/m

  1. een plaats waar iets ontbreekt
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen