leefden af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·den af

Werkwoord

vervoeging van
afleven

leefden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afleven
    • Wij leefden af. 
    • Jullie leefden af. 
    • Zij leefden af. 

Gangbaarheid