leef af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef af

Werkwoord

vervoeging van
afleven

leef (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afleven
    • Ik leef af. 
  2. gebiedende wijs van afleven
    • Leef af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afleven
    • Leef je af? 

Gangbaarheid