lector
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lec·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘titel aan universiteit’ voor het eerst aangetroffen in 1762 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lector | lectoren lectors |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (onderwijs), (beroep), (wetenschap) docent aan een universiteit, een rang lager dan hoogleraar
- (beroep) manuscriptenlezer voor een uitgeverij
- (religie) degene die tijdens de liturgie de lezingen voorafgaand aan de evangelielezing voorleest
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord lector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "lector" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "lector" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lector op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
Uitspraak
Woordafbreking
- lec·tor
enkelvoud | meervoud |
---|---|
lector | lectores |
Zelfstandig naamwoord
lector m
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Onderwijs in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Wetenschap in het Nederlands
- Religie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 92 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 6
- Woorden in het Spaans met audioweergave
- Woorden in het Spaans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Spaans