laven

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verkwikken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laven
laafde
gelaafd
zwak -d volledig

Werkwoord

laven

  1. overgankelijk het lessen van iemands dorst
    • Nu we gelaafd en gevoed zijn, willen we nog een dutje. 

Zelfstandig naamwoord

de lavenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord laaf
Anagrammen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
lavar

laven

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van lavar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van lavar
vervoeging van
lavarse

laven

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van lavarse
  2. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van lavarse
Anagrammen