landhonger

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • land·hon·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord landhonger
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de landhongerm

  1. (figuurlijk) de behoefte van heersers om over een groter gebied te regeren
     In de oude Vorstenlanden heerste al in de negentiende eeuw landhonger, terwijl de suikerrietplantages boeren van hun land drongen.[1]
     Ons ‘Nee’ zal niet veel uitmaken, want dan draait de regering het wel om in een ‘Ja’. Ook Brussel wil zijn landhonger bevredigen en wil koste wat kost Oekraïne erbij hebben. Wij hebben helemaal niets te vertellen.”[2]
  2. (figuurlijk) de behoefte aan land om het economische te kunnen exploiteren
     Martien Nillesen van landbouworganisatie LTO maakt zich zorgen over de 'landhonger' van al die energiebedrijven. "Het is eigenlijk heel erg zonde dat deze goede landbouwgrond op deze manier gebruikt gaat worden. De grote vraag naar land heeft ook nog eens een prijsopdrijvend effect. Dat is heel erg lastig voor beginnende boeren of voor bedrijven die willen uitbreiden."[3]

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “‘Het onderzoek naar Nederlands-Indië moet zich écht op beide kampen richten’” (27/09/2017), HP de Tijd
  2. Bronlink Weblink bron
    H. Robért
    “‘Wij hebben niets te vertellen’” (04 feb. 2016), De Telegraaf
  3. Bronlink Weblink bron “In Gelderland merken ze: energiebedrijven hebben landhonger om zonnepanelen” (04-03-2019), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be