landgoed
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- land·goed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van land zn en goed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | landgoed | landgoederen |
verkleinwoord | landgoedje | landgoedjes |
Zelfstandig naamwoord
landgoed o
- een groot landhuis met een uitgestrekt gebied dat als één geheel beheerd wordt, meestal door de landgoedeigenaar
- ▸ Ik liet mijn blik waren over het landgoed dat het hotel omgordde.[1]
- ▸ De restaurateur schreef het plan voor de MeyerBergman Erfgoed Groep, die het paleis in 2017 kocht. De eigenaar wil van het monument en omringende landgoed een evenementencentrum maken. Ook komen er een hotel, horeca en tientallen woningen. De inkomsten daaruit worden gebruikt voor de restauratie van het paleis.[2]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord landgoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "landgoed" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Pfeiffer, Ilja Leonard
“Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers
, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 13
- ↑
Weblink bron “Plan voor restauratie Soestdijk gepresenteerd: 'Geen gemakkelijke klus'” (3/6/2020), NOS
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden met boekreferenties
- Woorden met artikelreferenties
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %