landedelman

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • land·edel·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord landedelman landedelmannen
landedellieden
landedellui
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de landedelmanm

  1. iemand van adel die op een landgoed leeft
     De dokter van zijn kant onderdrukte met moeite de minachting, die hij voor deze oude landedelman voelde en trachtte zich begrijpelijk te maken voor diens beperkt verstand.[2]
     In het statige woonvertrek blikt de achterneef van koningin Beatrix terug op het leven van Emma en vertelt de landedelman over zijn contacten met de Oranjes: „Wij zijn er in goede en in slechte tijden bij.”[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina” op Wikipedia (1877), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028276062
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2022 Weblink bron
    W. G. Hulsman
    “Slotheer en bosbouwer” (4 juli 2008), Reformatorisch Dagblad