landbouwer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: landbouwer (hulp, bestand)
- IPA: /lɑntbɑuwər/
Woordafbreking
- land·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘boer’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
- afgeleid van landbouw met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | landbouwer | landbouwers |
verkleinwoord | landbouwertje | landbouwertjes |
Zelfstandig naamwoord
landbouwer m
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- kweker
- landbouwster (vrouwelijke vorm)
Vertalingen
1. iemand die met landbouw of/en veeteelt zijn geld verdient
Gangbaarheid
- Het woord landbouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "landbouwer" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %