laenger

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Woordafbreking
  • laen·ger

Bijvoeglijk naamwoord

laenger

  1. vergrotende trap van lang
    «Drauss iss es am schneehe alleweil, awwer wann die Daage laenger warre un’s widder wennich waarm watt, schtaerte die Bauere widder mit ihr Arewet.»
    Buiten sneeuwt het de hele tijd, maar als de dagen langer worden en het weer een beetje warm wordt, beginnen de boeren weer met hun werk.
Opmerkingen