lach uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lach uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitlachen

lach uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlachen
    • Ik lach uit. 
  2. gebiedende wijs van uitlachen
    • Lach uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlachen
    • Lach je uit? 


Gangbaarheid