labiaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·bi·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lip-’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • van het Latijnse 'labium' (lip) met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord labiaal labialen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

labiaal m / v / o [3]

  1. (taalkunde) met de lippen gevormde medeklinker, lipklank
  2. (muziek) deel van orgelpijp
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen labiaal labialer labiaalst
verbogen labiale labialere labiaalste
partitief labiaals labialers -

Bijvoeglijk naamwoord

labiaal

  1. (taalkunde) met de lippen gearticuleerd/gevormd
Vertalingen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen