kwispelen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwis·pe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwispelen
kwispelde
gekwispeld
zwak -d volledig

Werkwoord

kwispelen

  1. inergatief druk met de staart zwaaien
    • De hond kwispelde vrolijk toen hij zijn baasje aan zag komen. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be