kwibus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kwi·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kwibus | kwibussen |
verkleinwoord | kwibusje | kwibusjes |
Zelfstandig naamwoord
- (persoon) een vreemde, raar, zonderling iemand (meestal een man)
- Schuurman zegt nooit PVV te hebben gestemd, en dat ook nooit te zullen doen. "Ik vind hem een rare kwibus. Ik geloof hem ook niet: toen hij achter ons in de Kamer zat, nog voor de VVD, zat hij ons altijd vuil aan te kijken. Hij heeft nooit laten blijken dat hij ook maar iets met ons had. Maar later heeft hij zo'n beetje alle standpunten van de CD overgenomen."[4]
- een dom, onnozel iemand
- Een vergelijkbaar geval is kwibus, dat al in de late Middeleeuwen in de studententaal is ontstaan. Kwibus is waarschijnlijk een verkorting van het pseudo-Latijnse quoquibus (‘onwetende’), een woord dat het gebrabbel nabootst van iemand die het Latijn niet goed beheerst.[5]
Synoniemen
- [1] buitenbeentje, eenzaat, excentriekeling, kwast [2], potsenmaker
- [2] domkop, dwaas, gek, idioot
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord kwibus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwibus" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ "kwibus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kwibus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Peter Groenendijk en Eefje Oomen 10-01-2017
- ↑ NRC Volkskrant Ewoud Sanders 19 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be