kwatong

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwa·tong
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kwatong kwatongen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kwatong v/m [1]

  1. (persoon) iemand die kwaadspreekt over andere mensen
    • Kwatongen voorspellen dat ING zich nu al voorbereidt op een volgende grote operatie: de overname van staatsbank Belfius. ING creëert dezelfde sterstructuur als Belfius: één bediendenkantoor per regio omringd door talloze zelfstandige kantoren. En Belfius staat sterk in Brussel en Wallonië, regio’s waar ING nu snoeit. Maar dat is voorlopig pure speculatie.[2] 
    • Zowel in Nederland als in België wordt een gemeente bestuurd door een burgemeester. Naarmate er meer fusies komen, wordt hun aantal kleiner en hun belang groter. Bij ons wordt een burgemeester gekozen, in Nederland benoemd. Voorstanders van benoeming zeggen dat men een persoon op maat kan leveren, waaraan kwatongen toevoegen dat zo gesjeesde politici kunnen geparkeerd worden. Bij verkiezing zou meer de stem van het volk worden gerespecteerd.[3]  
Synoniemen

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 26/10/2016 doorm nta
  3. NRC Leo Suykerbuyk 8 januari 1998
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be