kwaadaardigheid
Uiterlijk
- kwaad·aar·dig·heid
- Afgeleid van kwaadaardig met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kwaadaardigheid | kwaadaardigheden |
verkleinwoord | - | - |
de kwaadaardigheid v
- het innerlijk slecht zijn
- Een kwaadaardigheide inborst.
- het schadelijk zijn (bijv. van een ziekte)
- De kwaadaardigheid van de tumor.
- [1], [2] boosaardigheid
- [1] kwaadwillendheid, kwaadwilligheid
1. het innerlijk slecht zijn
2. het schadelijk zijn (bijv. van een ziekte)
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord kwaadaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.