kuitschieten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kuitschieten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kuitschieten			kuit te schieten
	toekomend		zullen kuitschieten kuit zullen schieten			te zullen kuitschieten kuit te zullen schieten
voltooid	tegenwoordig		hebben kuitgeschoten			te hebben kuitgeschoten
	toekomend		kuitgeschoten zullen hebben			kuitgeschoten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kuitschietend		kuitgeschoten			ev. schiet kuit	mv. verouderd schiet kuit	schiete kuit (bijzin) kuitschiete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	schiet kuit	schiet kuit	schiet kuit	schiet kuit	schiet kuit	schieten kuit	schieten kuit	schieten kuit
verleden (o.v.t.)	schoot kuit	schoot kuit	schoot kuit	schoot kuit	schoot kuit	schoten kuit	schoten kuit	schoten kuit
toekomend (o.t.t.t.)	zal kuitschieten	zult/zal kuitschieten	zult/zal kuitschieten	zult kuitschieten	zal kuitschieten	zullen kuitschieten	zullen kuitschieten	zullen kuitschieten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kuitschieten	zou kuitschieten	zou(dt) kuitschieten	zoudt kuitschieten	zou kuitschieten	zouden kuitschieten	zouden kuitschieten	zouden kuitschieten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	kuitschiet	kuitschiet	kuitschiet	kuitschiet	kuitschiet	kuitschieten	kuitschieten	kuitschieten
verleden (o.v.t.)	kuitschoot	kuitschoot	kuitschoot	kuitschoot	kuitschoot	kuitschoten	kuitschoten	kuitschoten
toekomend (o.t.t.t.)	zal kuitschieten kuit zal schieten	zult/zal kuitschieten kuit zult/zal schieten	zult/zal kuitschieten kuit zult/zal schieten	zult kuitschieten kuit zult schieten	zal kuitschieten kuit zal schieten	zullen kuitschieten kuit zullen schieten	zullen kuitschieten kuit zullen schieten	zullen kuitschieten kuit zullen schieten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kuitschieten kuit zou schieten	zou kuitschieten kuit zou schieten	zou(dt) kuitschieten kuit zou(dt) schieten	zoudt kuitschieten kuit zoudt schieten	zou kuitschieten kuit zou schieten	zouden kuitschieten kuit zouden schieten	zouden kuitschieten kuit zouden schieten	zouden kuitschieten kuit zouden schieten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb kuitgeschoten	hebt kuitgeschoten	hebt/heeft kuitgeschoten	hebt kuitgeschoten	heeft kuitgeschoten	hebben kuitgeschoten	hebben kuitgeschoten	hebben kuitgeschoten
verleden (v.v.t.)	had kuitgeschoten	had kuitgeschoten	had kuitgeschoten	hadt kuitgeschoten	had kuitgeschoten	hadden kuitgeschoten	hadden kuitgeschoten	hadden kuitgeschoten
toekomend (v.t.t.t.)	zal kuitgeschoten hebben	zal/zult kuitgeschoten hebben	zult/zal kuitgeschoten hebben	zult kuitgeschoten hebben	zal kuitgeschoten hebben	zullen kuitgeschoten hebben	zullen kuitgeschoten hebben	zullen kuitgeschoten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou kuitgeschoten hebben	zou kuitgeschoten hebben	zou/zoudt kuitgeschoten hebben	zoudt kuitgeschoten hebben	zou kuitgeschoten hebben	zouden kuitgeschoten hebben	zouden kuitgeschoten hebben	zouden kuitgeschoten hebben
onpersoonlijke lijdende vorm kuitgeschoten worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt kuitgeschoten				er is kuitgeschoten
verleden	er werd kuitgeschoten				er was kuitgeschoten
toekomend	er zal kuitgeschoten worden				er zal kuitgeschoten zijn
voorwaardelijk	er zou kuitgeschoten worden				er zou kuitgeschoten zijn