kuisen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kui·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kuisen
kuiste
gekuist
zwak -t volledig

Werkwoord

kuisen

  1. overgankelijk schoonmaken, opruimen
    • Ze wilde de kamer nog even kuisen. 
  2. overgankelijk ontdoen van mogelijk aanstootgevend materiaal
    • Ze besloten het draaiboek te kuisen om niet in de problemen te komen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen