kuieren

Uit WikiWoordenboek
Kuieren door Boston

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kui·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op zijn gemak lopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1480 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kuieren
kuierde
gekuierd
zwak -d volledig

Werkwoord

kuieren

  1. inergatief op zijn gemak, zonder haast of vast doel lopen of wandelen
    • 's Middags werd er wat gekuierd en 's avonds een spelletje gespeeld. 
  2. ergatief op zijn gemak, zonder haast ergens heen lopen of wandelen
    • Ze waren naar het eind van de boulevard gekuierd en hadden er wat op een terrasje gezeten. 
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen