kruisigen
Uiterlijk
- krui·si·gen
- In de betekenis van ‘aan een kruis slaan’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
- Afgeleid van kruis met het achtervoegsel -ig [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kruisigen |
kruisigde |
gekruisigd |
zwak -d | volledig |
kruisigen
- overgankelijk een vorm van executeren: aan het kruis hangen tot de dood erop volgt
1. een vorm van executeren: aan het kruis hangen tot de dood erop volgt
- Het woord kruisigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kruisigen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kruisigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kruisigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 86 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %