kriebel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krie·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord kriebel kriebels
verkleinwoord kriebeltje kriebeltjes

Zelfstandig naamwoord

de kriebelm

  1. Een ongemak dat jeuk, hoest of irritatie veroorzaakt. Ook in de figuurlijke zin.
    • Ik krijg de kriebels van hem 
  2. (figuurlijk) een gevoel van onrust of rusteloosheid (om iets te ondernemen, reizen, e.d.)
    • En nadat er een jaar was verstreken kreeg hij weer de kriebel in zijn bloed zodat hij besloot zijn vertrek niet langer uit te stellen.[1] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kriebelen

kriebel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kriebelen
    • Ik kriebel. 
  2. gebiedende wijs van kriebelen
    • Kriebel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kriebelen
    • Kriebel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 114
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be