kramer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kra·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kramer kramers
verkleinwoord kramertje kramertjes

Zelfstandig naamwoord

de kramerm

  1. (beroep) iemand die op de markt of langs de deur goederen verkoopt (venter)
    • Daar stond er een kramer en jood op de markt
      Met 'n aangezicht, net als 'nen neger zoo zwart[2]
       
Hyponiemen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. kramer op website: Etymologiebank.nl
  2. De wensch van den kramer
    Liedtekst uit "De plezante soldaat" (ca. 1900)
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be