kramakkelig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kra·mak·ke·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kramakkelig kramakkeliger kramakkeligst
verbogen kramakkelige kramakkeligere kramakkeligste
partitief kramakkeligs kramakkeligers -

Bijvoeglijk naamwoord

kramakkelig

  1. op een moeizame manier die gewoonlijk op een kwaal wijst
    • Letterlijk een kop kleiner passeert ze me en loopt kramakkelig naar de uitgang. [2]
  2. (figuurlijk) gebreken vertonend
    • Hij heeft altijd beweerd dat hij direkt het bevel heeft gegeven mij vrij te laten, maar het heeft nog twee maanden geduurd. Toen kwam de Franssprekende direkteur van de gevangenis mij meedelen, in kramakkelig Nederlands, dat ik voorlopig vrij was. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

5 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen