krakeel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kra·keel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ruzie met rumoer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
krakelen |
krakeel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakelen
- Ik krakeel.
- gebiedende wijs van krakelen
- Krakeel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krakelen
- Krakeel je?
Gangbaarheid
- Het woord krakeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "krakeel" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[2] |