kraam
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kraam
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tent waarin koopwaar wordt aangeboden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1213 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kraam | kramen |
verkleinwoord | kraampje | kraampjes |
Zelfstandig naamwoord
- verplaatsbare tent waarin (op markten) koopwaar of (op kermissen) vermaak wordt aangeboden
- kraambed
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- In iemands kraam te pas komen
iets wat iemand nodig heeft
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kramen |
kraam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kramen
- Ik kraam.
- gebiedende wijs van kramen
- Kraam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kramen
- Kraam je?
Gangbaarheid
- Het woord kraam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kraam" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kraam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be