kostbaas
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kost·baas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kostbaas | kostbazen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de kostbaas m
- iemand die een kostganger voor een financiële vergoeding voedsel en onderdak biedt
- ▸ De ambtenaar die over Nico's bijstand moest oordelen, stond erop dat een 'Modelovereenkomst kostgangerschap' werd ingevuld. Zuchtend vult Van Geresteijn het papier samen met zijn 'kostbaas' Frans Regtop in. "Ze wilden laatst met me mee om te kijken waar ik woon. Maar ik had geen sleutel. Vond ik niet nodig; de kinderen laten me na schooltijd wel binnen.[3]
- ▸ Later komt hij in een kostgezin in Gouda terecht. Zijn kostbaas tolereert hem omdat hij geld binnenbrengt. Via een meisje dat hij leert kennen, belandt Amos voor de eerste keer in zijn leven in een „normaal gezin.”[4]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord kostbaas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kostbaas" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ kostbaas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Niet meer dakloos, wel zwerver” (17-03-2008), Tubantia
- ↑ Weblink bron Michiel Bakker“Ten onrechte in een gekkenhuis” (16-07-2003), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be