kortwiek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kort·wiek

Werkwoord

vervoeging van
kortwieken

kortwiek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortwieken
    • Ik kortwiek. 
  2. gebiedende wijs van kortwieken
    • Kortwiek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortwieken
    • Kortwiek je?