kortsluiting
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kortsluiting (hulp, bestand)
- IPA: /ˈkɔrt.slœy.tɪŋ/
Woordafbreking
- kort·slui·ting
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Duitse Kurzschluss
- Naamwoord van handeling van kortsluiten met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kortsluiting | kortsluitingen |
verkleinwoord | kortsluitinkje | kortsluitinkjes |
Zelfstandig naamwoord
kortsluiting v
- het plaatsvinden van een gewenste of ongewenste weerstandloze verbinding in een stroomkring
Vertalingen
1. het plaatsvinden van een gewenste of ongewenste weerstandloze verbinding in een stroomkring
Gangbaarheid
- Het woord kortsluiting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kortsluiting" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ing in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %