koopziek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koop·ziek
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen koopziek koopzieker koopziekst
verbogen koopzieke koopziekere koopziekste
partitief koopzieks koopziekers -

Bijvoeglijk naamwoord

koopziek [1]

  1. (economie) (psychologie) (medisch) ziekelijke neiging om te veel te kopen
    • De volledige titel van nieuwste stukje hulp-tv van RTL dekt meteen de lading: in Koopziek: Ik kan niet stoppen met shoppen volgt Angela Groothuizen mensen met een hardnekkige koopverslaving.[2] 
    • Uit het extern accountantsonderzoek naar de uitgaven van Heemels bleek dat hij niet alleen drank- en drugsverslaafd, maar ook koopziek was op kosten van de belastingbetaler. Het Limburgs dagblad berichtte maandag over het accountantonderzoek dat eerder werd besproken in het presidium van de Provinciale Staten van Limburg. Heemels betaalde onder meer tripjes naar het buitenland, tickets voor theaters en concerten, elektronica-artikelen, kleding en schoenen, zelfs belastingaanslagen, verkeersboetes en deurwaarderskosten met de PVV-pas.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 26 januari 2016
  3. Volkskrant 26 april 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be