koningsstad

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·nings·stad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koningsstad koningssteden
verkleinwoord koningsstadje koningsstadjes

Zelfstandig naamwoord

de koningsstadv / m

  1. (politiek) stad vanwaaruit een koning regeert
     Het ging in delen van oase naar oase, van koningsstad naar koningsstad. Eenvoudige nomadische boeren ontwikkelden handelsgeest en werden schatrijk in het grote systeem van overslag van goederen, met tussenhandel en belastingafdrachten. De handelaren kregen ook veelvuldig te maken met rovers.[2]
     Vervolgens werden de resten per vliegtuig overgebracht naar de koningsstad Krakau. Het vliegtuig vloog lager dan gebruikelijk om de aswolk boven Polen te ontwijken.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 31 december 2022 Weblink bron “Pronkwerk zijderoute in Hermitage” (Donderdag 27 februari 2014, 17:45), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 31 december 2022 Weblink bron “Poolse president bijgezet in koninklijke crypte” (Zondag 18 april 2010, 18:55), NOS