koningschap

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·ning·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koningschap koningschappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

koningschap o

  1. het geheel van wat het koning zijn inhoudt
    • De voorstanders van het erfelijke koningschap wijzen er ook op dat de erfopvolger, de kroonprins of kroonprinses, meestal zeer ruim de tijd heeft om voor de functie van staatshoofd te oefenen. Zo krijg je personen die de fijne kneepjes van het linten knippen volledig onder de knie hebben en hun verveling bij staatsiediners perfect weten te verbergen. [1] 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. www.maartenonline.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be