kolf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kolf
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘achterste deel van een hand- of vuistvuurwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolf | kolven |
verkleinwoord | kolfje | kolfjes |
Zelfstandig naamwoord
- een instrument voor het afzuigen en opvangen van moedermelk
- het kolfspel dat nog in een beperkt aantal plaatsen in met name Noord-Holland gespeeld wordt
- een slaghout dat gebruikt wordt in het kolfspel
- (scheikunde) een bolvormig stuk glaswerk met een afgeplatte bodem en een lange hals
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
4. een bolvormig stuk glaswerk met een afgeplatte bodem en een lange hals
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kolven |
kolf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolven
- Ik kolf.
- gebiedende wijs van kolven
- Kolf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolven
- Kolf je?
Gangbaarheid
- Het woord kolf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kolf" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kolf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kolf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be