koekoek

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Nederlands

Een koekoek
Uitspraak
Woordafbreking
  • koe·koek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koekoek koekoeken
verkleinwoord koekoekje koekoekjes

Zelfstandig naamwoord

koekoek m

  1. (koekoeksvogels) bepaald soort vogel, Cuculus canorus op Wikispecies, die zijn jongen door vogels van andere soorten laat grootbrengen
     De roep van de mannelijke koekoek is onmiskenbaar, monotoon, soms honderden keren achtereen in een welhaast mechanische regelmatigheid.[4]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Dank je de koekoek
mij niet gezien
  • Dat haal je de koekoek
Dat weet ik wel, natuurlijk is dat zo (vaak sarcastisch, waarbij de spreker het feitelijk juist afdoet als onzin)
  • Moge de koekoek je halen
Verwensing richting iemand (met "koekoek" wordt de duivel bedoeld)
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen