koekeloer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koe·ke·loer

Werkwoord

vervoeging van
koekeloeren

koekeloer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekeloeren
    • Ik koekeloer. 
  2. gebiedende wijs van koekeloeren
    • Koekeloer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekeloeren
    • Koekeloer je?