knutselwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

juf heeft vast meegeholpen bij het maken van dit knutselwerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • knut·sel·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord knutselwerk knutselwerken
verkleinwoord knutselwerkje knutselwerkjes

Zelfstandig naamwoord

knutselwerk o [1]

  1. iets wat je uit liefhebberij in elkaar gezet hebt
    • De kleuter kwam trots aanzetten met haar knutselwerkje dat ze voor moederdag had gemaakt. 
  2. (pejoratief) iets wat heel slecht gemaakt is
    • Conservator Martin Berger van het Museum Volkenkunde ontmaskerde een ‘Mixteekse’ schedel als knutselwerk.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Dirk Vlasblom 4 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be