knutselde
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- knut·sel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
knutselen |
knutselde
- enkelvoud verleden tijd van knutselen
- Ik knutselde.
- Jij knutselde.
- Hij, zij, het knutselde.
- Ik knutselde.