knuffelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knuf·fe·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van “liefkozend pakken” voor het eerst aangetroffen in het jaar 1521. [1]
  • frequentatief gevormd uit een thans verouderd werkwoord knuffen stoten, stompen met het achtervoegsel -el. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knuffelen
knuffelde
geknuffeld
zwak -d volledig

Werkwoord

knuffelen

  1. omhelzen, een knuffel geven
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen