knokker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knok·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord knokker knokkers
verkleinwoord knokkertje knokkertjes

Zelfstandig naamwoord

de knokkerm

  1. iemand die vecht
    • Rutte noemt Roemer een man met overtuigingen, een knokker en hij heeft humor „en dat is een mooie combinatie.” Hij wenst hem alle goeds toe voor de toekomst en zijn opvolger, Lilian Marijnissen, heel veel succes. [2] 
  2. iemand die heel erg zijn best doen en niet snel opgeeft
    • "Vincent is een beloftevolle spits, die erg doelgericht is. Zijn mentaliteit is uitstekend. Het is een knokker die alles uit zijn carrière wil halen. Bij AZ bieden we hem de mogelijkheden om zijn potentie waar te maken", aldus directeur voetbalzaken Earnest Stewart. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen