knipperde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- knip·per·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
knipperen |
knipperde
- enkelvoud verleden tijd van knipperen
- Ik knipperde.
- Jij knipperde.
- Hij, zij, het knipperde.
- Ik knipperde.
vervoeging van |
---|
knipperen |
knipperde