kleinverbruiker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klein·ver·brui·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kleinverbruiker kleinverbruikers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kleinverbruiker

  1. particuliere personen die slechts kleine hoeveelheden van een bepaald product afnemen (vaak gebruikt bij gas- en elektriciteitsgebruikers)
    • Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-)energie waarvoor geen rijkssubsidie wordt ontvangen, wordt fiscaal gestimuleerd door invoering van een verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere kleinverbruikers, aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun nabijheid is opgewekt: Met de zogeheten ‘Postcoderoosregeling’ geldt sinds 2014 voor coöperaties en Verenigingen van Eigenaren een korting op energiebelasting voor zelf opgewekte schone energie.[1] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 13 januari 2017