kleinverbruiker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klein·ver·brui·ker
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van klein en verbruiker
- afgeleid van kleinverbruik met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleinverbruiker | kleinverbruikers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kleinverbruiker
- particuliere personen die slechts kleine hoeveelheden van een bepaald product afnemen (vaak gebruikt bij gas- en elektriciteitsgebruikers)
- Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-)energie waarvoor geen rijkssubsidie wordt ontvangen, wordt fiscaal gestimuleerd door invoering van een verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere kleinverbruikers, aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun nabijheid is opgewekt: Met de zogeheten ‘Postcoderoosregeling’ geldt sinds 2014 voor coöperaties en Verenigingen van Eigenaren een korting op energiebelasting voor zelf opgewekte schone energie.[1]
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kleinverbruiker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ NRC 13 januari 2017