kleinschaligheid
Uiterlijk
- Geluid: kleinschaligheid (hulp, bestand)
- IPA: / klɛinˈsxaləxˌhɛit / (4 lettergrepen)
- klein·scha·lig·heid
- afgeleid van kleinschalig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleinschaligheid | kleinschaligheden |
verkleinwoord | - | - |
de kleinschaligheid v
- werkwijze of structuur waarin hoeveelheden of aantallen beperkt zijn, zodat mensen die nog eenvoudig kunnen overzien
- De kleinschaligheid van deze sector is niet erg efficiënt.
- (van plattegronden en kaarten) met een sterk verkleinde weergave
- ▸ Op de historische kaart uit 1696 staat in het plangebied geen bebouwing aangegeven (…). Waarschijnlijk heeft dit te maken met de kleinschaligheid van de kaart en het doel van ervan.[1]
1. werkwijze of structuur waarin hoeveelheden of aantallen beperkt zijn
- Het woord kleinschaligheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron
H. Feiken“Plangebied de Stenen Poort, Houten, gemeente Houten; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (karterende/verkennende fase)”, RAAP-notitie 4041 / eindversie (15 december 2011), RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., Weesp, p. 10 op nrc.nl