kledder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kled·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kledder | kledders |
verkleinwoord | kleddertje | kleddertjes |
Zelfstandig naamwoord
de kledder m
- een uiteengespatte hoeveelheid kleverig of gelei-achtig materiaal
- Er zat een kledder verf op mijn jas.
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kledderen |
kledder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kledderen
- Ik kledder.
- gebiedende wijs van kledderen
- Kledder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kledderen
- Kledder je?
Gangbaarheid
- Het woord kledder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kledder" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ kledder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be