klauwier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klau·wier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1762 [1]
  • afgeleid van klauw met het achtervoegsel -ier [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord klauwier klauwieren
verkleinwoord klauwiertje klauwiertjes

Zelfstandig naamwoord

de klauwierm [5] [6] [7]

  1. (zangvogels) Lanius op Wikispecies geslacht van vleesetende(!) zangvogels met haaksnavel, die de gewoonte hebben hun prooi te spietsen op puntige uiteinden om zo een voorraad aan te leggen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen