Naar inhoud springen

klaaglijk

Uit WikiWoordenboek
  • klaag·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen klaaglijk klaaglijker klaaglijkst
verbogen klaaglijke klaaglijkere klaaglijkste
partitief klaaglijks klaaglijkers -

klaaglijk [2]

  1. van een persoon dat deze (te) veel klaagt
    • Het concert begon met de nummers Burn The Witch en Daydreaming van het nieuwe album, zonder strijkers maar in een compacte rockbezetting met extra drummer. Thom Yorke, met zijn haar in gebruikelijke knot, zong klaaglijk maar strijdvaardig in My Iron Lung: „This is our new song!”[3] 
    • Daarom had RTL al hoog en breed een beeldbepalende creoolse presentator van een lateavondpraatshow, toen ze bij de NPO nog klaaglijk 'wekunnuhzenietvinduh' jankten na de zoveelste vruchteloze zoektocht door de eigen achtertuin en na de zoveelste keer lafjes peuren in de eigen navel, die óók al vol wittig spul bleek te zitten. Met zijn lateavondpraatshow vol Amerikaans aandoende positiviteit en vrolijkheid overklast de beeldbepalende creoolse presentator inmiddels avond na avond de tobberige NPO-concurrent in kijkcijfers. [4] 
85 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[5]
  1. klaaglijk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC 21 mei 2016
  4. NRC Volkskrant Sheila Sitalsing 25 oktober 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be