kinda

Uit WikiWoordenboek

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

kinda

  1. (spreektaal) min of meer, ergens wel, zoiets, half en half
    «I kinda wanted to go, but I didn't.»
    Ergens wilde ik wel gaan, maar ik heb het niet gedaan.
    «Are you ill? — Kinda
    Ben je ziek? — Zoiets!