kiesheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kies·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kiesheid kiesheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kiesheidv

  1. het getuigen van goede smaak
    • De docent trekt een vergelijking met het soms pornografisch getinte werk van Jan Wolkers en Jan Cremer. ,,Daar zat kiesheid in", schrijft ze aan haar collega's. ,,In dit verhaal lees ik alleen ranzigheid." [2] 
    • Er zit helaas ook een ander economisch principe achter de drang tot verbreding van prenatale screening. Het is niet kies om dat hardop te zeggen. Maar in deze poging tot discussie is er weinig kiesheid en nog minder keuzevrijheid. [3] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen