kieperen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kie·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vallen, smijten’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- frequentatief gevormd uit kiepen met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kieperen |
kieperde |
gekieperd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
kieperen
- overgankelijk iets wegwerpen, gewoonlijk door een vat om te keren
- Hij kieperde de inhoud van de asbak in de goot.
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord kieperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kieperen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Frequentatief in het Nederlands
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %